Diverse brieven, rekeningen, foto's, krantenartikelen e.d. die betrekking hebben op het Schmidt-orgel in de Brugkerk in Waddinxveen.
Onderaan deze pagina staat een artikel geschreven door C. Neven over de stichting van het Schmidt-orgel, het lezen waard!
Rekening J. Tours voor onderzoek en advies.
Rekening van Johan Caspar Friederichs voor het leveren van bestek en tekening van het nieuwe orgel. Helaas zijn beide niet meer in het archief aangetroffen.
Houtzaagmolen De Geregtigheid van Kors van der Torren aan de Zuidkade in Waddinxveen. Deze molen zaagde het hout wat gebruikt werd voor het orgel.
Rekening van beeldhouwer Arnold Regenbogen voor het snij- en beeldhouwwerk aan het orgel.
Rekening van de herbergier Willem van Wiggen voor maaltijd na inwijding orgel
Reconstructietekening van de oorspronkelijke situatie in 1808.
Rekening van J.C. Schmidt voor het maken van een nieuwe registersleep.
Betaling van hout aan de leverancier Kors van der Torren door de kerkenraad uit naam van J.C. Schmidt. Het is nog onduidelijk waar dit hout voor gebruikt is. De kwitantie is ondertekend door de huisvrouw van J.C. Schmidt: Rebecca van der Beek.
Rekening van Abr. Frissel voor reparatiewerk aan het orgel op 28 september 1814.
Kwitantie van Cornelis Radder voor het orgeltreden. Let op het typisch Waddinxveens gebruik om een 'h' voor de o te plaatsen.
Examinatierapport van het Schmidt-orgel na aanpassing en overplaatsing door N.A. Lohman in 1838.
De schilder Cornelis Jonker biedt zijn huisorgel te koop aan. Jonker heeft het Schmidt-orgel bij oplevering in 1808 geschilderd.
Kwitantie van orgelmaker J. van Gelder.
Rekening van C.C. Bender.
De oudst bekende foto waar het Schmidt-orgel in de Brugkerk staat afgebeeld. Deze foto dateert van vóór 1903.
Rekening van S. van Zwieten de Blom voor het onderhoud in het jaar 1923.
Kwitantie van H. Slinger voor het treden van de blaasbalgen tijdens het stemmen van het orgel in 1924.
Het orgel tijdens groot onderhoud in 1927 door orgelmaker J. Oskam. Rechts is de schilder bezig met het schilderen van het wangstuk.
Het orgel tijdens groot onderhoud in 1927 door orgelmaker J. Oskam
Rekening van A. Verbree voor leveren en repareren snijwerk.
Rekening van de werkzaamheden
Uit het dispositiecahier van mr. Arie Bouman is deze aantekening afkomstig. Hier staat nog informatie vermeld wat meer onderzoek vereist.
Het Schmidt-orgel werd in 1808 opgeleverd in de Petruskerk aan de Kerkstraat in Waddinxveen, de rode pijl geeft de plek aan waar deze kerk stond. Daar werd het orgel in januari 1838 afgebroken door de Fa. Lohman uit Groningen en Gouda. Na de bouw van de Nieuwe Kerk, de huidige Brugkerk, aangeven met de groene pijl, werd het orgel in juni 1838 weer opgebouwd.
Foto van vóór de restauratie van 1953
Weekblad voor Waddinxveen 26 oktober 1951
Goudsche Courant 1953
Weekblad voor Waddinxveen 3 juni 1971
Weekblad voor Waddinxveen 18 april 1973
Weekblad voor Waddinxveen 1 augustus 1974
Afbeelding afkomstig uit Beeldbank Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed
Na de restauratie van de kerk van 1977-1979 krijgt het orgel een grote schilder- en onderhoudsbeurt.
Op deze foto is goed te zien hoe Lohman in 1838 de orgelkas heeft opgehoogd, het bovenste kleine paneel (op de foto uitgenomen) is de aanpassing van Lohman.
Goed te zien is de registermechaniek, de windlade van het bovenwerk en het wellenbord.
Weekblad voor Waddinxveen 11 mei 1983
Melding over de toevoeging van de Dulciaan 8' op het bovenwerk.
Weekblad voor Waddinxveen 13 augustus 1986
Weekblad voor Waddinxveen 30 september 1992
Weekblad voor Waddinxveen 27 april 1994
Reformatorisch Dagblad 9 mei 1994
Goudsche Courant 6 mei 1994
Foto gemaakt door: Rijksdienst voor de Monumentenzorg voor de Enceclopedie Het Historische Orgel in Nederland, deel 1790-1818.
Op deze foto staan 2 personen die bij mij de interesse in geschiedenis hebben aangewakkerd: t.w. links mijn vader Jan Oskam, hij verzamelde veel beeldmateriaal uit de geschiedenis van Waddinxveen, rechts mijn oom Cees Neven, hij was kerkarchivaris van de Hervormde Gemeente Waddinxveen en auteur van diverse artikelen over de plaatselijke en kerkelijke geschiedenis en hij was samensteller van een aantal boeken over de geschiedenis van Waddinxveen.
De oorspronkelijke kuif met wapenschilden, situatie tot 1978. De wapenschilden zijn van de schenker van het orgel: Leendert Voorbij.
Situatie sinds 1979, door het nieuwe stuc-plafond (wat dus iets lager kwam te zitten dan oorspronkelijk) is er een stuk van de kuif gezaagd.
Gedeelte van het wangstuk, goed te zien is dat het onderste deel trompe-l'oeil is. Lohman heeft dit stukje toegevoegd bij het verhogen van de orgelkas om het wangstuk goed aan te laten sluiten aan de nieuwe hoogte van de orgelkas. Trompe-l'oeil is een goedkope manier om snijwerk te imiteren.
Zicht op de bovenwerklade, achteraan de middentoren van het front.
De klaviatuur aan de achterzijde van het orgel. Links van de orgelbank de registerwippers van het pedaal.
De gedeelde hoofdwerklade met rechtsboven nog zichtbaar de windlade van het bovenwerk met de toegevoegde kantsleep voor de Dulciaan.
Het wellenbord van het hoofdwerk.
De drie nog originele spaanbalgen met trapinstallatie.
Zicht op het bovenwerk, links de Dulciaan op de kantsleep, daarna Carillon 2 sterk.
Achterzijde bovenste tussenveld, goed te zien dat Lohman alle pijpen een stukje heeft verlengd om alles passend te krijgen in het front.
HET SCHMIDTORGEL IN DE BRUGKERK
Een uniek instrument
C. Neven
Na een restauratieperiode werd op donderdag 5 mei 1994 het orgel van de Brugkerk weer officieel in gebruik genomen. De orgelbouwer S.F. Blank sprak bij die gelegenheid van een klankaanpassing. Het orgel was reeds enkele malen eerder gerestaureerd in de loop der jaren, doch nu was voor het eerst een poging gedaan om de originele klankkleur daarin terug te brengen. Een klank, zoals de maker van het orgel, J.P. Schmidt, die ooit bedoeld had. Een bijzondere onderneming omdat het Waddinxveense orgel behoort tot de weinige bewaarde instrumenten van Schmidt en vrijwel zeker zijn enige nog bestaande kerkorgel is.
Een geschenk
Op 12 juli 1805 overleed in Noord-Waddinxveen de koopman in was en honing, Leendert Voorbij. Vijf en zeventig jaren oud.
Nog diezelfde maand werden de kerkmeesters verblijd met de somma van '4000 gulden spruijtende uyt den disposiesie (beschikking) van den hooverleedenen Leendert Verbeij'. Men lette op de “h”, die de rentmeester naar goed Waddinxveens spraakgebruik voor de klinker plaatste.
De vorstelijke gift was bestemd voor een orgel en daarmee zou de herinnering bewaard blijven aan een geslacht dat ook in het kerkelijk leven een vooraanstaande plaats had ingenomen, zowel in de 17e als in de 18e eeuw. Oorspronkelijk was de familienaam Van der Bij, later Verbij dan wel Voorbij. Een naam die tot de huisnamen gerekend wordt en naar alle waarschijnlijkheid verband hield met het houden van bijen. Het familiewapen is gevierendeeld: 1 en 4 in groen, drie golvende zilveren slangen verticaal geplaatst naast elkaar, terwijl 2 en 3 in blauw een zilveren ster weergeven. Merkwaardig genoeg is dit wapen niet bovenop het orgel afgebeeld, maar twee geheel andere wapens. Een wapen met een bijenkorf en daarnaast een vogel met daaronder een liggende slang. Waarom voor Leendert Voorbij het bijenkorfswapen werd gekozen is niet bekend. Wellicht hebben we hier te doen met het oudste wapen. Het kan ook zijn dat dit gebruikt is als persoonlijk embleem van Leendert. Wat het tweede wapen betreft: dit vertoont enig overeenkomst met de wapens van Joncourt, Rhodius en Taunay. Deze wapenbeschrijvingen lijken er wel veel op, maar kloppen net niet. Alleen de slang geeft de relatie weer met het vigerende wapen van de familie Voorbij.
'Kommissie van kerkmeesters'
Er werd om te beginnen een 'kommissie van kerkmeesters' gevormd die in Alphen aan den Rijn eens haar licht ging opsteken. Men had daar ook orgelbouwplannen en bleek reeds contacten te hebben met een Rotterdamse organist. Wijzer geworden en 19 stuivers lichter keerden de kerkmeesters in Waddinxveen terug. Het eerste aangesproken geld uit het legaat was opgegaan aan verteringen. Vervolgens toog de commissie naar Rotterdam, met een 'reijtuig' en onderweg de nodige verteringen om 'met Toers den orgelist te kompareeren over het orgel en bestek'. Voor zijn deskundig advies ontving de Rotterdamse organist J. Tours op 23 december 1805 31 gulden en 10 stuivers.
Zelf heeft hij dit omschreven als 'beoordelingen, inligtingen over een kerkorgel, verlet van tijd, door handelingen met eene Commissie uit dezelve, contract verbeterd, aangewende moeiten weegens een orgelmaker en daarvoor mede verlet van tijd, daarover brieven geschreven en voor ontfangene port betaald aan alles te zamen'.
De naam van de orgelmaker, die Tours noemde aan de kerkmeesters, was die van Johan Caspar Friederichs uit Gouda. Deze werd uitgenodigd om eens naar Waddinxveen te komen en zo zat men in 1806 in de herberg van Willem van Wiggen met 'Freederiks den orgelmaker' aan tafel en bij die gelegenheid werd 3 gulden en 14 stuivers door de heren 'verteert'.
In 1807 diende J.C. Friederichs zijn rekening in: 'De Heeren Kerkmeesteren en verdere geintresseerden over en vanwege het orgel in de Hervormde Kerk te Waddinxveen, debet aan Joh. C. Friederichs te Gouda voor het maaken van de teekening en bestek van het orgel, verdere reiskosten en verzuymde tijd, van de Haag en terug –de somma ƒ 50,-'.
De zaak leek duidelijk: Friederichs, orgelmaker uit de kring rond de bekende orgelmaker Hendrikus Hermanus Hess, ging het Waddinxveense orgel bouwen. Maar dan verschijnt opeens 'den orgelmaaker Smits' in de rekeningen van de kerkmeesters. En met hèm werd een 'contrak' gemaakt. Ook Jan Pieter Schmidt kwam uit de school van Hess. Wat nu? Een concurrent over de vloer?
Het wordt tijd de verhouding tussen al die orgelmakers eens wat nader te bekijken.
Relaties rondom Hess
Joachim Hess, de vermaarde organist van de Goudse Sint Jan, vertelt ergens hoe niet lang na zijn komst te Gouda ook zijn broer Hendrik Hermanus uit Friesland naar Holland overkwam om zijn geluk hier te beproeven. Weliswaar had deze kleermaker van orgelmaken totaal geen verstand, maar met hulp van zijn broer Joachim wierp Hendrik zich op deze schone kunst. Op dat moment werd het orgelmakersambacht in Gouda niet uitgeoefend. En dan verhaalt Joachim: ‘Eindelijk hem in de wetenschap nog vele van de fijnste zaken in de orgelmakerij ontbrekende, zoo komt eene Duitsche knecht, in alles capable, vragen om werk. Ik riep mijn broeder heimelijk en zeide: “dat is eene beschikking Gods, nu kunt ge achter alles komen, die knecht moet ge nemen”. De knecht kwam en hielp de meester op zijn paard.
“Dit geschiedde en wegens zijnen vindingrijken geest en zijn schoon gehoor is hij eene der grootste orgelmakers geworden”.
Er is natuurlijk naar gegist, wie of die kundige knecht geweest is. F.W. Huisman noemt drie uit Duitsland afkomstige orgelmakers, waarvan vast staat dat ze bij Hess werkten, nl. Jan Pieter Schmidt, Johannes Pieter Künckel en Anton Neukirch. Hij laat onbeslist , wie van de drie Duitsers de meeste kansen maakt om Hess’ leermeester te zijn geweest. A.J. Gierveld zoekt het in een andere richting en noemt de naam van Mitterreither. Wij komen straks nog op deze vraag terug. De via Friesland uit Duitsland afkomstige familie Hess was Luthers. En hoewel Joachim na verloop van tijd organist werd in een Gereformeerde kerk, bleef hij zelf lid van de Lutherse kerk. Noch Luthers, noch Gereformeerd voldeed hem kennelijk, want nadat hij in aanraking gekomen was met de Evangelische Broedergemeente (de Hernhutters) te Zeist, begon hij in Gouda een broederkring te vormen. Tot dit gezelschap van ‘hernhutters’ behoorden ongeveer een twintigtal mensen. Onder hen waren organisten en orgelmakers ruim vertegenwoordigd. Behalve Joachim als organist van de Gereformeerde Sint Janskerk waren en organisten van de Waalse kerk en van de Lutherse kerk, te weten Jan van Egen en Pieter Calis. Aanvankelijk stond Hendrik Hermanus Hess nogal afwijzend tegenover de broedergemeente, maar later kreeg ook hij er een zekere symphatie voor. Zijn zoon Andreas was een trouwe bezoeker van het gezelschap, evenals Jan Pieter Schmidt.
De orgelmaker J.C. Friederichs had wel belangstelling voor de broedergemeente, maar werd geen lid van de Goudse kring. Evenwel 'hij heeft de broeders lief', schreef Joachim in 1805. De verhouding tussen hem en J.P. Schmidt was dus goed. Tot de wat wijdere kring van belangstellenden hoorde ook Ds. Jacobus Hoek, predikant te Waddinxveen van 1790 tot 1795. Hij wordt genoemd onder de lezers van de hernhutter zendingsberichten. Voor een Gereformeerd predikant een niet zo gebruikelijke bezigheid in die dagen, maar wel begrijpelijk als we de naam van zijn echtgenote horen: Hester Hess.
Hester was de oudste dochter van de orgelmaker Hendrik Hermanus Hess en was op 1 februari 1767 geboren in Gouda. Daar trouwde zij met haar Jacobus op 7 oktober 1792. Het echtpaar ging wonen in de pastorie aan de Kerkweg. Het kan niet anders, of de orgelbouwer Hendrik Hermanus Hess heeft de Oude Kerk van Waddinxveen goed gekend. Zijn dochter woonde ernaast en zijn schoonzoon preekte er. Is wellicht in die dagen bij Leendert Voorbij –toen een goede zestiger- de gedachte aan een orgel voor Waddinxveen geboren? Een Hessorgel, zoals er in de omtrek meerdere gekomen waren? Mocht dit zo zijn, dan helaas! Zomer 1794 werd Hendrik Hermanus plotseling ziek en overleed enkele dagen later op 29 juli. Hij liet enkele minderjarige kinderen na. Als voogd waren benoemd de Waddinxveense predikant Jacobus Hoek en de Goudse organist Joachim Hess……
Johan Pieter Schmidt
De Meester-Kleermaker Johannes Lodewijk Hess trouwde in 1727 in de Lutherse kerk te Leeuwarden met de uit Oost-Friesland afkomstige Etta Margaretha Schmidt. Zij zouden de ouders worden van de muzikale broers, die wij hiervoor reeds ontmoet hebben. Het is dan ook zeer waarschijnlijk, dat de in Hamburg geboren Johan Pieter Schmidt verwant was met de familie Hess.
Zijn geboortedatum is ons niet bekend. Evenmin wanneer hij nu precies naar Gouda kwam. Officieel op 20 april 1777, maar zeker is dat hij al vanaf 1776 deelnam aan de Goudse broederkring. Hij was toen als orgelmakersknecht in dienst bij Hendrik Hermanus Hess. In het huis van zijn baas vond hij ook zijn vrouw. Yda Nobel werkte bij Hess in de huishouding en op 6 mei 1777 trouwden zij in de Sint Jan. Johan Pieter heeft zich in de broederkring van de 'hernhutters' goed thuisgevoeld, want nog in 1791 behoorde hij tot de regelmatige bezoekers.
Als orgelbouwer heeft J.P. Schmidt altijd wat in de schaduw van Hess gestaan. Dat neemt niet weg, dat zijn plaats in de orgelmakerij van Hess meer was dan die van een gewone knecht. Hess spreekt soms over Schmidt als zijn 'compagnon'. Als huisorgelbouwer had Schmidt een goede reputatie, maar zijn ervaring met de bouw van kerkorgels wordt wel eens betwijfeld. Toch is daar niet veel reden voor, wanneer we overzien waar Johan Pieter in zijn leven zoal gewerkt heeft.
Bij de dood van Hess had Schmidt reeds minstens achttien jaar deel uitgemaakt van het vakmanschap dat in het bedrijf van Hess aanwezig was. Het bedrijf had geen opvolger. Rijk van Arkel en Johan Caspar Friederichs zetten sommige onderhoudscontracten van Hess voort. Huisman acht het niet uitgesloten, dat het juist Schmidt was, die in het bezit kwam van de tekeningen van Hess. Dat kan heel goed. Want op het moment van overlijden was Schmidt compagnon. Bovendien is het opmerkelijk dat de grootste en belangrijkste orgels van het land bij Schmidt in handen kwamen. Nadat Hess zijn compagnon in juli 1793 naar Zierikzee gezonden had, kwam Schmidt terug met een onderhoudscontract voor veertien jaren voor het reusachtige Bätz-orgel van de Sint Lievens Monsterkerk in die stad. (Aardige bijkomstigheid: dit orgel was op 20 december 1770 aldaar ingewijd door Ds. Johannes Abraham Blank, predikant te Waddinxveen van 1759 tot zijn vertrek naar Zierikzee in 1765).
In 1794 bouwde Schmidt een huisorgel, dat in 1819 aangekocht werd door de Hervormde Gemeente te Kortgene en dat zicht thans bevindt bij een particulier. J.P. Schmidt noemt zich dan 'Mr. Orgel- en instrumentenmaker te Gouda'. J.H. Kluiver beschrijft het orgel als volgt: 'Het instrument bezit ondanks de wijzigingen en beschadigingen een uiterst welluidende klank. Vooral het pijpwerk van het onderklavier is fraai van toon. Het is een zeer waardevol instrument, te meer omdat op twee halve registers na al het oorspronkelijk pijpmateriaal bewaard zijn gebleven'.
Datzelfde jaar zette Schmidt onderhoudswerk voort van het Hess-orgel in Haastrecht. Ook het onderhoud aan het majestueuze Müller-orgel in de Sint Bavo in Haarlem werd overgenomen door Schmidt. In 1795 kreeg Johan Pieter het onderhoud aan het Moreauorgel in de Goudse Sint Janskerk, gevolgd door hetzelfde werk aan het De La Haye-orgel te Bergen op Zoom. Van 1797 tot 1804 had hij het Hess-orgel van de Lutherse kerk in Bodegraven in onderhoud. Een groot karwei kreeg Schmidt in de jaren 1802-1803 aan het De Rijckere-orgel in de Middelburgse Oostkerk. Dit instrument, dat sedert de bouw eigenlijk nooit naar tevredenheid had gefunctioneerd, werd door Schmidt geheel uit elkaar genomen en 'voortreffelijk verbeterd en van tinnen gezigtspijpen voorzien, zoodat het thans voor een schoon stuk en voor het beste kerkorgel der stadt te houden is'. De met Joachim Hess bevriende tijdgenoot J. de Kanter Phil.z. was er erg mee ingenomen. Het geluid was volgens hem 'zeer verfraaid en versterkt'. Kluiver veronderstelt dat Schmidt bij deze reparatie een koppeling tussen Hoofd- en Bovenwerk heeft aangebracht.
Gouda bezorgde onze orgelbouwer werk in 1805, toen voor het koor van de Sint Jan een huisorgel werd aangeschaft. J.P. Schmidt zorgde voor het transport, repareerde en stemde het. Kort daarna ging dit orgel naar de Waalse gemeente in de Gasthuiskerk. Datzelfde jaar werd ook het Hess-orgel te Oudshoorn door hem gerepareerd. Inmiddels zal uit deze summiere beschrijving van zijn werkzaamheden wel opgevallen zijn, dat dit vooral lag op het terrein van herstel en uitbreiding. In Zeeland en westelijk Noord-Brabant had hij een respectabele klantenkring. De tijdsomstandigheden hebben opdrachten voor nieuwbouw in de weg gestaan. Aan het begin van zijn optreden als zelfstandig orgelbouwer doet al snel de 'Franse tijd' en de daaraan inherente periode van armoede zijn intrede. De grote steden waren allen van instrumenten voorzien, evenals de kleinere stadjes. Hess had de periode nog meegemaakt waarin de dorpen een orgel voor de kerk lieten bouwen. Twaalf opdrachten had hij binnengehaald. Voor Schmidt kwam de gelegenheid om zich als bouwer van een kerkorgel te ontplooien wel erg laat. Niet omdat hij daartoe niet bekwaam zou zijn, maar vanwege de tijdsomstandigheden. Is J.P. Schmidt nu ook 'de Duitsche knecht, in alles capable' geweest, die Hess de fijne kneepjes van het vak geleerd heeft? Er zijn argumenten die daarvoor zouden kunnen pleiten. Hij was zeker een knecht met een vooraanstaande plaats in de werkplaats van H.H. Hess. En uiteindelijk zelfs diens compagnon. Uit getuigenissen van tijdgenoten blijkt dat men zeer tevreden was over het werk van Schmidt. Dat kon niet gezegd worden van J.P. Künckel, waar de Alphense kerkmeesters mee in zee gegaan waren. “Het orgel deugde in het geheel niet”, vertelt W.M.C. Regt. Wanneer we bedenken dat Hess rond 1755 begonnen is met de orgelmakerij en dat Schmidt eerst in 1776 in Gouda opduikt, dan ligt het niet voor de hand dat Hess ruim twintig jaar uitsluitend met eigen kunde gewerkt heeft. Bovendien zou men er van kunnen uitgaan, dat Joachim Hess de veronderstelde bloedverwant, die Schmidt was, op een wat andere wijze aangeduid had in zijn geschrift.
De bouw van het orgel
Waarom werd niet Friederichs, maar Schmidt de bouwer van het Waddinxveense orgel? De reden is ons onbekend, doch H. van Nieuwkoop doet de suggestie dat er hier wellicht sprake is van een vriendendienst. Dan moeten wij de betrokkenheid van Friederichs zo interpreteren, dat hij Schmidt, die wat nieuwbouw betreft vrijwel uitsluitend ervaring had in het maken van huisorgels, in de voorbereidingsfase voor de bouw van dit nieuwe orgel met raad en daad terzijde heeft gestaan. Het kan ook zijn dat Friederichs contractuele verplichtingen elders had en zodoende zijn 'broeder' Schmidt bij de Waddinxveense kerkmeesters als bouwer van hun nieuwe orgel heeft aanbevolen. (noot DCO: Friederichs bouwde in de periode 1807-1808 een nieuw orgel voor de Waalse Kerk te Haarlem, waarschijnlijk vanwege dat feit is de opdracht naar Schmidt gegaan). Zeker heeft hij de capaciteiten van Johan Pieter gekend en erkend.
De kerkmeesters gaven de schoolmeester opdracht om 'twee kontrakken' te schrijven. Helaas zijn deze contracten niet bewaard gebleven, maar meester Gijsbert Bloemendaal hield er 1 gulden en 10 stuivers voor de moeite aan over. Tevens werden er '2 seegels gekocht tot het maken van het kontrak met den orgelmaaker'. Vervolgens toog eerst de Mr. Metselaar Huibert Jongenburger aan de slag. Voor het te bouwen orgel moest eerst een goed fundament worden gemaakt. Men had al gauw last van het grondwater. 'Voor 't Ergel aan 't fondament of gat het water uijtgepompt'. Huijbert gebruikte maar liefst 2200 beste ondersteen en 850 beste playsteen'.
Frans Paternotten, Mr. Steenhouwer te Gouda leverde twee grote funderingsstenen, samen 42 gulden en 16 stuivers. De beurt was nu aan de timmerman, Hermanus van Duijn, die de orgelgalerij (het oxaal) moest vervaardigen. Maar nu kwam er tegenslag. Van Duijn werd ziek en het werk stagneerde. Bovendien ontstond er verschil van mening in het college van kerk- en rentmeesters over de uit te voeren bouwkundige voorzieningen. Met name de rentmeesters C. Prins en J. de Jong achtten zich beiden op dit gebied het meest deskundig. Een scheidsrechter moest hier het verlossende woord spreken, en bij meerderheid van stemmen benoemden de kerkmeesters Mr. Timmerman Dionyzius Houtkoop tot 'scheijdsman tussen beijde'. Het onpartijdig advies luidde: 'dat in de kap van de kerk op de plaats gebragt word een eijke rib van 4 x 6 en een kordeel wel voorzien op 't ander bindt van 't oxaal en wel te voorzien met het nodige eijken werk, dat dit zoo geschiedende het tegenwoordige bint op 't oxaal noodzakelijk weg moet en dat het kerkgebouw op die plaats, zoo niet beter, ten minste zoo goed gesteund is als nu, en de kosten niet boven de 25 gulden gaan zal'. Rentmeester De Jong glimlachte voldaan, terwijl J. van Wijk en C. Prins 'tegen wil en genoegen' accoord gingen met dit plan.
Op 11 november 1806 vergaderden de kerkmeesters 'uit hoofde van de ziekelijken staat' van de timmerman. Zo ging het niet langer, er moest een andere timmerman bij komen, besloot men. Kerkmeester P. Visser kreeg de opdracht de zieke mede te delen dat aan 'de timmerman Klaas van der Kruijf verzocht is om hem in het gereedmaken van 't oxaal ter plaatsing van het orgel te assisteren tot tijd en wijle hij hersteld is'. Maar Hermanus zou niet meer van zijn ziekbed opstaan, hij overleed nog diezelfde winter. Klaas vroeg of hij het werk mocht afmaken. Dat vonden de kerkmeesters goed, mits hij gebruik zou maken van de voor het jaar 1807 aangewezen timmerman van de kerk, Cornelis van der Bie. En van 'Jan van der Starre, minderjarige zoon van Leijsse van der Bie, thans huisvrouw van Jan van Wijk, voor 't al 't werk, waar voor deze 2 personen bekwaam zijn'.
Niet alleen het timmerwerk was vertraagd, maar in januari 1807 raakte ook de orgelbouwer in tijdnood. Schmidt vroeg de kerkmeesters om enig uitstel. Dat werd toegestaan. 'De orgelmaker krijgt op zijn verzoek 6 weken langer tijd, als in 't contract stond. Na die tijd is 't contract weer van kragt onder conditie, dat hij zonder de kerk daarvoor iets in rekening te brengen de uitvoering van 't verwen en vergulde van 't orgel op zich neemt'. Dit besluit viel op 31 januari 1807. Wellicht mogen we hieruit concluderen dat Johan Pieter rond half maart met de bouw ter plaatse begonnen is.
De 30e november 1806 was het eerste hout voor het orgel gearriveerd, geleverd door Kors van der Torren. Het laatste hout kwam aan op 1 juli 1807 en in het totaal had dat toen 409 gulden en 5 stuivers gekost.
Inmiddels reisden de kerkmeesters naar Den Haag om met de Mr. Beeldhouwer Arnoldus Regenbogen te vergaderen over het beeldhouwwerk. Na twee vergaderingen was men het eens: voor 184 gulden zou het gemaakt worden. In Waddinxveen was nu ook 'den orgelmaaker Smits en sijn knegt' verschenen. Cornelis van der Bie hielp met 'touwen en blokken om de blaasbalken op te haalen'. Van 12 maart 1808 tot 26 november 1808 werkte ook de timmerman Marcelis van Bemmel aan het orgel. Hij heeft de 'kappeteele platte colomme gemaakt' en een dag voor de inwijding was hij nog met '20 olijfknoppen' bezig. Het inzetten van de eerste pijp in het orgel was een feestelijke gebeurtenis. Van louter vreugde gaven de kerkmeesters 7 gulden en 16 stuivers 'tot een fooij aan de orgelmakers'. In september 1807 reisde de orgelbouwer naar Bergen op Zoom. Het werk in Waddinxveen was op dat moment volop gaande. Tot hun grote ontsteltenis hoorden de kerkmeesters enkele dagen later dat Johan Pieter Schmidt daar plotseling was overleden, op de 25e september.
Het bedrijf werd voortgezet door de oudste zoon, Jan Christoffel Schmidt. Hij was het die onverwacht voor de opdracht kwam te staan het enige kerkorgel van zijn vader te voltooien. (noot DCO: de schrijver van dit artikel was niet bekend met de bouw van het orgel in Rhoon door vader en zoon Schmidt in vrijwel dezelfde periode als het Waddinxveense orgel). De winter kwam en de kerkmeesters gaven '300 turven ten dienste van de orgelmaakers'. Soms moest er gereedschap komen uit de werkplaats in Gouda. Jan den Haan kreeg 1 gulden en 4 stuivers voor het halen. Bij het stellen van het orgel zorgde Cornelis Radder voor de windvoorziening. Drie gulden en 15 stuivers kreeg hij voor 'het treejen'. Voor dat geld moest hij minstens een week op de balken gestaan hebben. Aan de 'orgelmaaker en zijn knegt' werd voor het 'treejen' nog meer betaald. Eerst 4 gulden en 10 stuivers 'bij het stelle van de pijpen' en later nog 6 gulden en 12 stuivers.
Cornelis Jonker, Mr. Verwer en Glaazenmaker, maakte in augustus 1808 'een kooper raam met ruyten op 't oksaal' en beschilderde het 'nieuwe beschot booven in de kerk met 3 pond best blaauw'. Aan de orgelkast zelf werkte hij eveneens regelmatig. Nog bij het leven van Johan Pieter Schmidt verwerkte hij 16 pond blauw aan de kast. De trap werd bruin en het beschot 'onder 't hoksaal van agter zeegroen'. Verder heeft hij 'aan de deuren onder 't hoksaal gevlamt en gewit'. Met zwarte en witte lijm bevestigde hij het snijwerk en de urnen bovenop het orgel noemde hij gemakshalve maar 'fasen'. Zij werden voorzien van 'gedestilleerd Spaans groen'. De wapens boven op het orgel kregen natuurlijk ook een beurt. De 'Bijkorf enz. gelijmt' en de 'Bijkorf geschildert', als ook het 'snijwerk van de lammezeering'. De Mr. Verwer gebruikte ook crème ('kreemen wit'), ‘best Rood en Geel', amber en lak. Blauw werd weer de kleur van de orgelbank, alsmede '2 bakjes'. Het bleef niet bij verf alleen. Jonker verwerkte veel bladgoud: 107,5 boek Ducate Goud ƒ 129-0-0 en 4,5 boek Antiemoon Goud ƒ 5-17-0 tesaam 112 boek Goud ƒ 134-17-0. Tenslotte kwam er een 'gordijn Roe op het oksaal'. Het orgel was klaar.
De ingebruikneming
Een dag voor de plechtige ingebruikneming stelde J. Robbers, organist van de Rotterdamse Sint Laurenskerk na bespeling en keuring van het orgel het volgende getuigschrift op: 'Dat hij met de vereischte attentie niet alleen, maar met de uiterste gestrengheid het gemelde orgel geëxamineerd en bevonde heeft, dat hetzelve in alle opzigten aan het bestek voldoet, en den orgelmaker meer gedaan heeft, dan hij volgens het bestek verpligt was. Dat de blaasbalgen eene genoegzame en gelijkmatige wind opleveren, en daar het bestek hunne grootte bepaalde op 8 voet lengte en 4 voet breedte, zoo kan de ondergetekende niet nalaten tot lof van den orgelmaker te melde, dat hij die bevonden heeft te zijn 8,5 voet lengte en 4,5 voet breedte, een opgang hebbende van 18 duimen.
Dat de windladen met alle getrouwheid, zoo wel als het pijpwerk gemaakt zijn, en ’t gemelde orgel vrij is van hoofdgebreken als hijging, zwenking, stooting of alteratie en in alle deelen zeer goed spreekt, zoo dat den orgelmaker J.C. Schmidt in dezen lof en als jong en kundig orgelmaker recommandatie verdient'.
De 27e november 1808 was de grote dag aangebroken. Robbers verraste de aanwezigen met 'het zoetstrelend geluid des Orgels'.
‘Nog moeten wij hier berigten dat dit Orgel is aangenomen en begonnen door den Heer J.P. Schmidt, in leven Orgelmaker te Gouda, en na zijnen dood voortgezet en voor het voornaamste gedeelte voltooid door zijnen kundigen zoon, den Heer J.C. Schmidt, thans Orgelmaker te Gouda, aan welken na eene naauwkeurige examinatie van zijn werk, door den bovengemelden Heer J. Robbers, den welverdienden lof gegeven werd, zoo in Bouw- Schilder- als Beeldhoukunde, tot eer van allen, die daar aan gearbeid hebben’.
Die avond vond er in het 'Regthuis van Zuid-Waddinxveen' een vriendschappelijke maaltijd plaats bij de kastelein Willem van Wiggen. Daar zaten de 'de Executeurs in den boedel van wijlen L. Voorbij, de examinator van het orgel, de kerkmeesters, de kerkeraad en 'den orgelmaaker en zijn vrouw'.
Een uniek instrument
Jan Christoffel Schmidt zette op verschillende plaatsen het werk van zijn vader voort. Van zijn werk bleven de belangrijkste resten bewaard te Etten-Leur (voormalige Hervormde Kerk te Etten) en in de Gereformeerde Kerk van Boven-Hardinxveld.
Dat de kerkmeesters van Waddinxveen tevreden waren met zijn werk, blijkt uit het feit dat zij hem vereerden met 17 gulden. Reeds eerder betaalden zij 'an den orgelmaker Schmitt volgens quitantie op het contrak ƒ 2000-0-0'. Later volgde nog eens '725-0-0 an den orgelmaker Smits'. De totale kosten van het orgel bedroegen ƒ 4433-2-0. Er was dus 'ƒ 433-2-0 meer uijtgegeven dan ontfangen'. Maar daar deden de kerkmeesters, ondanks de slechte tijden, niet moeilijk over. Voortaan kwam J.C. Schmidt 'ieder jaar 14 dagen nà Pasen het orgel pijp voor pijp nagaan en nauwkeurig onderzoeken of zij alle goed en zuyver aanspreken zonder uitzondering van de vulstemmen zoals mixtuur, cornet en sexquialter zoo van boven als onderclavier'. Dr. Hans van Nieuwkoop, adviseur bij de jongste restauratie (1994), omschrijft ons orgel als 'het enige redelijk integraal bewaard gebleven instrument van Schmidt sr. en jr. Het behoort om deze reden met de uiterste zorg omringd te worden. Men kan het orgel beschouwen als representant van de Goudse School. Het front van het Schmidtorgel te Waddinxveen vertoont veel overeenkomsten met de latere orgels van Hendrikus Hermanus Hess. Dit fronttype wordt gekenmerkt door een centrale ronde middentoren, twee ronde zijtorens en daartussen gedeelde holle tussenvelden van gelijke afmetingen. Het labiumverloop van de bovenvelden in aflopend naar de middentoren, dat van de ondervelden heeft de vorm van een V. Op de zijtorens zijn urnen geplaatst. In de vleugelstukken zijn muziekinstrumenten opgenomen, evenals op de balustrade'.
Dertig jaar stond het Schmidtorgel onder een groot 'geschilderd wit kleed' in de Oude Kerk. Toen de kerk werd afgebroken werd het orgel over gebracht naar de Nieuwe of Grote Kerk (Brugkerk). Maar dat is weer een heel ander verhaal.
Overgenomen uit: “Het Dorp Waddinxveen”, tijdschrift van het Historisch Genootschap Waddinxveen – 2e jaargang nr. 3, september 1994.